Op Bleijenbeek heerst weer volop bedrijvigheid; de bouwvakkers zijn druk bezig met het restaureren van de oude brug. De doorgang is ook weer teruggebracht zodat het water weer vrij onder de brug kan stromen.
Hiermee komen de oude foto’s weer tot leven waar we de kinderen van familie Groetelaers in een roeiboot zien op de gracht. Victor, de jongste, vertelde me dat ze, als ze onder de brug voeren, altijd diep moesten bukken.
Beetje bij beetje zien we steeds meer oude glorie van Bleijenbeek weerkeren. Helaas brokkelen er de laatste tijd meer stenen van het huis zelf af. De toplaag of te wel de bovenste beschermlaag blijkt niet sterk genoeg te zijn om het regenwater te weren. Eén van de oplossingen is dit te bekleden met een speciale klei waarop sedum matten worden gelegd zodat de regen de stenen onderlaag niet kan bereiken. Hier en daar is er al geëxperimenteerd en dit lijkt goed te werken. Mocht het hele kasteel worden gedaan zien we een sprookjesachtig geheel, vooral als de sedum gaat bloeien. Dan kan Afferden zeggen: Bleijenbeek bloeit!

Zat laatst lekker relax in het zonnetje een beetje te dommelen in de Ridderzaal. Opeens stapte Maarten uit zijn schilderij. Hij was in een extreem goede bui, waarschijnlijk vanwege alle werkzaamheden die zijn “Blienbeck” doen herleven.
In een overmoedige bui vroeg ik hem: “is het nu echt waar dat Bleijenbeek nooit veroverd is?” Ik zag hem even slikken, hij keek me doordringend aan en zei: “heb je even?”

Ik knikte en ging er voor zitten.

“In het jaar 1588”, begon hij, “had ik voor de Staten de stad Bonn veroverd zodat de Spaanse troepen hier in de problemen kwamen. De Rhijn was vreselijk belangrijk en met Bonn in mijn macht had ik de controle over deze belangrijke handelsroute. Helaas kreeg ik, zoals vaker, veel te weinig ondersteuning van de Ollanders en daarom besloot ik niet langer voor de Staten te vechten.
Echter, de gewesten Gelre, Overijssel en het Overkwartier* waren in groot gevaar en het Hof van Gelre smeekte mij om terug te keren. Inmiddels had de Staten-Generaal, de Raad van State en de Staten van Holland mij een concept contract gestuurd. Na lang aarzelen besloot ik de Ollanders toch maar weer te helpen en ben ik naar Den Haag gegaan om te tekenen. Gelukkig kreeg ik nu de beschikking over veel manschappen en het nodige geld”.

“Maar waar was jij dan, zat je niet op Bleijenbeek?”, vroeg ik.
“Nee, op dat moment was ik druk bezig de Rhijnsteden te bevoorraden want die werden zeer bedreigd, zelfs Utrecht liep gevaar. De vijand kreeg steeds meer vaste voet in den Nederlanden”.
“In het voorjaar van 1589, kreeg ik bericht dat Blienbeck omsingeld was door de Spaanse legeroverste markies van Varambon. Hij had de beschikking over een enorme troepenmacht bestaande uit Spanjolen, Bourgondiërs, Walen, Schotten en allerlei huurlingen. Vanaf het Rempelt** werd mijn kasteel dagenlang door kartouwen*** beschoten; het deerde mien Blienbeck niet: de muren waren te dik… en waar toch gaten werden geslagen werden ze meteen met aarde gevuld.”
“Ik had mien Blienbeck stevig en sterk verbouwd, niet kapot te krijgen”, zei hij trots.

“Toen die vreselijke mare mij bereikte ben ik als de donder met mijn manschappen vertrokken richting Blienbeck. We hebben onze paarden tot het uiterste gedreven, de grond beefde onder onze aanstormende troepen, kluiten sprongen onder de hoeven weg, de damp van onze rossen hing boven het Kleefse land.”
“Inmiddels werd met de moed der wanhoop op Blienbeck gevochten, daar werd een vreselijke strijd gestreden, het lukte de spanjolen niet om mijn kasteel in puin te schieten; de belegerden deden zelfs een uitval waarbij aan beide kanten veel doden vielen. Helaas werd mijn commandant ter plekke dodelijk verwond; daardoor wilde een deel niet langer vechten en gaven ze zich over. Zij mochten van de Varambon ongehinderd vertrekken, alleen mijn vaandels moesten ze achterlaten.”
“En, jongen, weet je wat me nog steeds, na 400 jaar, dwars zit, is dat mijn mannen en ik op dat moment Kleve al gepasseerd waren. Hadden ze het nog enen dag volgehouden, enen dag, dan …”
Het werd even stil.
“Wist je trouwens, ging hij verder, “dat men onder de dode soldaten een vrouw vond, overdekt met vele littekens, ze moet gevochten hebben als een leeuw of moet ik zeggen leeuwin?”
“Weet je haar naam”, vroeg ik.
“Nee, daar ben ik ook nooit achter gekomen, want kort hierna ben ikzelf gesneuveld”.

“Ik ga er weer vandoor, jongen, ik voel dat Maria ongeduldig wordt en je weet hoe ze is”.

“Is goed, Maarten, bedankt voor je verhaal. Tot de volgende keer maar weer”.
Terwijl hij in het schilderij zijn plek weer innam hoorde ik hem nog mompelen: “enen dag, enen dag…”.

Op dat moment schoot ik wakker en besefte dat Maarten me had opgescheept met een vraag die me lang zal dwarszitten. Wie was deze vrouw? Zou het iemand uit het dorp zijn geweest of een huurling die zich als man heeft voorgedaan en op die manier soldaat is geworden. Een vrouw uit het dorp? Dan heeft ze misschien kinderen gebaard en is er zodoende een nageslacht?
Wie het weet, mag het zeggen.

Henk Hendriks

* Overkwartier Gelre: kwartier van Arnhem, kwartier van Nijmegen, kwartier van Zutphen en het kwartier van Roermond, waar Afferden dus ook in lag.

** De spaanse troepenmacht lag op een heuvelrug op de Rimpelt. Die heuvel werd later in de volksmond “Legerberg”. Wie weet waar deze Legerberg ligt? Laat het me weten.

*** Kartouw is een 16de-eeuws bronzen kanon.