Te gek, half september zit ik onder de parasol en kijk naar een strakke azuurblauwe hemel. Gelukkig wordt de felle zon nog enigszins gefilterd door de struiken en bomen; in de stiekem binnenkomende zonnestralen danst het stof in een monotoon eindeloos ritme. De tuin inkijkend zie ik de kaardenbollen als kale staketsels op de achtergrond met hun stekelige bollen hulpeloos gespreid, groetend vanuit betere tijden. De ranken van de Wilde Bosrank hangen als een ongekamde oudeman’s baard over de muur, het zilverwit van de pluizen steekt sereen af tegen de fel gekleurde achtergrond van rode, tegen de averechts draaiende uitlopers van een wilde wulpse wingerd.
De natuur maakt zich langzaam op voor het nieuwe seizoen, de zomerjassen gaan uit en maken plaats voor bonte stoffen, achteloos gedrapeerd over de naakte aarde.
Wat hou ik toch van onze jaargetijden! Nooit hetzelfde, immer weer die sensatie van een voortdurend wisselend decor. Het begint met de lente die heel voorzichtig het jaar binnensluipt en als een muurbloempje van de winter weg danst met haar verlegen groene blik. Ineens is het er die ene kleur, dat onmiskenbare nieuw geboren wat preutse groen, niet na te maken of uit te drukken in woorden, je kunt het louter beleven. Het lang verwachte voorjaar, het seizoen waarin veel vogels hun eigen tophit “dit is van mij” ten gehore brengen, een ieder in z’n eigen taal.
Daarna de zo geliefde zomer, volop pronkend en wellustig lonkend, lokkend met felle kakelbonte kleuren, een kermis van leven, dronken van genot, één grote verleiding. Alles draaiend om seks, één wervelend schouwspel van paringdansers met maar één doel: het voortbestaan van de soort.
Daarna die soms weemoedige overgang naar de herfst met een overvloed van voedsel, een tafeltje-dek-je, dat zijn weerga niet kent. Een rijke maaltijd voor elk dier die z’n vetlaag nog wil aanvullen voordat de verwachte kou eraan komt.
Vervolgens de weldadige rust van de winter waarin alles sluimert en diep verborgen wacht op dat eerste signaal: de geboorteschreeuw van een nieuwe lange lente.
Onze seizoenen, alles gedreven in een reusachtig perpetuum mobile en sinds het begin der tijden vastgelegd in een eindloos contract.

Vanmorgen vroeg rommelde ik wat in de composthoop en ineens zag ik ze zitten, twee grote vette padden, ze keken me aan alsof ze me herkenden. Het leek wel of ze wilden zeggen dat de warme compost hen de winter ging doorhelpen en me hiervoor bedankten. Ik heb ze natuurlijk vriendelijk begroet en welkom geheten in de door mij gecreëerde zwarte aarde. Als antwoord draaiden ze hun dikke konten naar me toe en in gedachten mompelde ik: “deftige kwallen”. Ja, deftig zijn ze zeker, de heer en mevrouw Bufo bufo zoals de wetenschappelijke naam luidt, louter deftigheid en decorum. Het klinkt in ieder geval heel wat voornamer dan Gewone Pad. Wat namen betreft kunnen wij calvinisten er niet veel van, zelfs hier zijn we zuinig mee.
Eén ding weet ik echter wel: als Napoleon Bonaparte Jan Janssen had geheten we nooit van Waterloo hadden gehoord en Josephine zeker een ander boontje had gedopt. Wat dacht je als Julius Caesar Henk Hendriks als doopnamen had gekregen, voorwaar ik zeg u; er zou nimmer een Romeins rijk zijn geweest. Bij de verovering van Cleopatra zou hij reeds gezegd hebben: “Veni, vidi, vici”, en rustig de rest van zijn leven met Cleopatraatje doorgebracht hebben op een terrasje aan de boorden van de Nijl.
Maar “what’s in a name?”, zei Shakespeare. Blijkbaar een heleboel, maar zijn wij westerlingen wars van franje en glamour en hebben onze zuiderburen, onder invloed van die immer aanwezige zon, meer gevoel voor die zwoele, zwierige namen.
Hoe het ook zij, ik heet gewoon Henk en zit op dit moment vanuit de luie stoel te genieten van de talloze bontgekleurde zweefvliegen in de klimop. Een winterkoninkje kijkt me met een koninklijke blik van onder het Groot Hoefblad achter de vijver nieuwsgierig aan om me even later compleet te negeren en verder te gaan met de tuin-inspectie. Met opgeheven staart hipt Zijne Majesteit door de dichte wildernis, met de zekerheid dit de aankomende winter als zijn domein te beschouwen.
In de Kardinaalsmuts zitten een spreeuw en een merel – in totale onwetendheid van de eminente naam – te bekvechten over de rijke buit, stelletje antiklerikalen! Een muisje probeert tegen beter weten in een buitgemaakte hazelnoot tegen de stenen trap op te rollen, bijna bovenaan dondert nondomme de verwenste noot weer omlaag. Onze grijze vriend geeft niet gauw op, echter na een derde mislukte poging kijkt hij een tijd gebiologeerd naar de noot en vreet hem vervolgens ter plaatse op. De twee ruziemakers in de boom hebben inmiddels een bestand gesloten en zitten te genieten van een rijke roomse dis.

En ik, ik voel me langzaam ondergaan in deze wereld vol kleur en leven. Een warme wind omarmt me zachtjes.
Kijk en geniet van de dingen om u heen en… blijf gezond!


Henk Hendriks