Onderwijs is voor kinderen onmisbaar. Ook zonder leerplicht is het schoolonderwijs vroeger algemeen gewaardeerd als een noodzakelijke basisvoorziening. Vóór 1800 zijn in ons woongebied kerk en school nauw met elkaar verbonden geweest. De functies van schoolmeester en koster waren in die tijd vaak in eenzelfde persoon verenigd.

Onderwijs als overheidstaak
De Franse revolutie heeft geleid tot scheiding van kerk en staat. Daardoor heeft de kerk niet alleen bezittingen, belastingvrijdom en tiendrechten verloren maar evenzeer haar grote maatschappelijke invloed. De Franse overheersers hebben de kerk ook uitgeschakeld bij het onderwijs. Na 1814 is de stap terug naar de situatie van de tijd vóór 1800 niet gezet. De burgerlijke overheid is het onderwijs blijven zien als haar taak. Volgens de grondwet van 1814 is het openbaar onderwijs een aanhoudend voorwerp van de zorg van de regering. Geen school mocht worden opgericht zonder toestemming van de burgerlijke overheid.

De leerlingen
Volgens een overzicht uit 1807 kwamen te Well 151, te Bergen 128, te Afferden 73 en te Heijen 61 ofwel in de gehele gemeente 413 kinderen in aanmerking voor het volgen van onderwijs. Toen waren de ouders van 82 kinderen wegens onvermogen vrijgesteld van betaling van schoolgeld. Vóór 1900 was er geen leerplicht. Ouders konden hun kinderen thuis houden, bijvoorbeeld om hen te laten meewerken op de eigen boerderij. Dat gebeurde vooral in de zomermaanden. Meisjes bezochten de school minder dan jongens. Dat blijkt o.a. uit een verslag van 1859. De vijf in de gemeente gevestigde scholen telden toen op 15 januari 572 en op 15 juli 402 leerlingen. Op beide data bestond het aantal leerlingen voor minder dan 40% uit meisjes.

Bron: Jozef Donker, Historische Notities