Het ontstaan van de plaats Afferden en daarmee verbonden de stichting van kerk en parochie is moeilijk te dateren. De parochie Afferden wordt reeds rond 1250 genoemd. Toen behoorde Afferden tot het dekenaat Straelen.

Opgravingen hebben aangetoond dat rond 1000 op de plaats waar nu de kerk staat een stenen kerkje is gebouwd. Voor dit kerkje werd rond 1200 de tot heden bewaard gebleven Romaanse toren gebouwd. Het benedenstuk is gemetseld van ijzeroerhoudende steenbrokken die afkomstig zijn uit de Maasvallei. Daarboven zijn later in de dertiende eeuw een geleding van mergelblokken en in de vijftiende eeuw een geleding van baksteen aangebracht. De geleding boven het vlakke onderstuk is versierd met door rondboogjes met elkaar verbonden verticale muurbanden. In de derde geleding zijn bij de restauratie in 1958 galmgaten met rondbogen aangebracht. Toen is de toren ook van het pleisterwerk ontdaan.
Het kerkgebouw uit de twaalfde eeuw is omstreeks 1500 door een gotische kerk vervangen.

De parochiekerk heeft in de loop der eeuwen veel te verduren gehad. Na een brand in 1607 en na verwoesting door de Fransen in 1673 werd de kerk telkens in dezelfde stijl hersteld. In de negentiende eeuw is de kerk grondig gerestaureerd en uitgebreid met zijbeuken waarin spitsboogvensters zijn aangebracht.

Onder in de toren was het ingangsportaal van de kerk. Aan de achterzijde van de kerk is later de doopkapel en de sacristie aangebouwd. Het bakstenen traptorentje aan de zuidkant dateert waarschijnlijk uit de zeventiende eeuw.

De parochiekerk is in gebruik geweest totdat de inwoners van Afferden in oktober 1944 als gevolg van oorlogsgeweld moesten evacueren. De Tweede Wereldoorlog betekende het einde van de kerk, alleen de toren kon worden hersteld. In afwachting van nieuwbouw was de parochie tot 1958 aangewezen op een noodkerk.

De keuze tussen herstel en nieuwbouw werd bemoeilijkt door twee waardevolle onderdelen van de kerk, namelijk het gotische priesterkoor en de monumentale toren. Een ander probleem hierbij was dat de oorspronkelijke kerk met 285 zitplaatsen te klein was voor de 1700 parochianen. Uiteindelijke kon de oude toren worden hersteld en werd besloten een nieuwe grotere kerk te bouwen. Het maken van de herbouwplannen heeft dan ook veel tijd gekost. Pas in mei 1957 is voor het bouwplan van architect Ir. J. Kayzer vergunning verleend en kon met de bouw worden begonnen.
Terwijl de werkzaamheden vorderden werd vanuit de noodkerk de gedenksteen naar de nieuwe kerk gebracht en onder toeziend oog van o.a. door pastoor Frans Geurts ingemetseld.

Op Eerste Kerstdag 1958 heeft de parochie de nieuwe kerk in gebruik genomen.
Bij het herstel van de toren kon slechts één van de drie oorspronkelijke klokken opnieuw worden gebruikt. Het betrof een klok die in 1616 door Peter van Trier werd gegoten. Er werden twee nieuwe klokken vervaardigd door klokkengieterij Petit en Fritsen. De kleinste van deze twee klokken hangt in het angelustorentje boven het middenschip van de kerk en de andere hebben een plaats gekregen in de historische toren.

Na de voltooiing van de nieuwe kerk zijn bij de inrichting ervan enkele zaken uit de oude kerk gebruikt. De kruiswegstaties, geschilderd op zink, zijn bewaard gebleven. Deze door de familie Driessen geschonken schilderingen hebben een plaats gekregen aan de zijkanten van het hoofdaltaar. Bovendien hangen in het rechter- en linkerschip van de kerk staties, in reliëf uitgevoerd, van blauw geglazuurde klei. Dit is een naoorlogs werk van de beeldhouwer Jacob Maris. Het is opmerkelijk dat dit werk niet – zoals gebruikelijk – veertien maar vijftien staties telt. Deze kruisweg eindigt niet met de graflegging maar met de verrijzenis van Christus.

Het aantal beelden is in vergelijking met de vroegere kerk heel beperkt gebleven. Van de uit de oude kerk overgebleven beelden staan o.a. bij de laatste pilaren vóór het priesterkoor de beelden Onze Lieve Vrouw met het Kind Jezus en van het H. Hart van Jezus. In de naoorlogse smeedijzeren preekstoel zijn de vier Evangelisten afgebeeld.
Het orgel uit de oude kerk was zwaar beschadigd en kon niet meer worden gebruikt. In 1957 is door de firma Verschueren een nieuw orgel gebouwd. Het telt 280 pijpen en naast een pedaal met 30 tonen heeft het orgel één manuaal met 56 tonen.

De grootste bezienswaardigheid in de kerk is het barokke altaar met het retabel – de achterbouw – waarin zeldzame albasten reliëfs zijn opgenomen. Het kostbare kerkbezit kon in de oorlog tijdig in veiligheid worden gebracht en heeft weinig schade opgelopen. Na restauratie heeft het waardevolle kunstwerk uiteindelijk in 1973 een plaats in de nieuwe kerk gekregen.

Het 15e-eeuwse albasten altaarstuk is afkomstig uit Engeland. Over de wijze waarop het in de kerk van Afferden is gekomen bestaat onzekerheid. Misschien is het door Engelse monniken meegebracht naar het klooster van St. Agatha bij Cuijk. Vervolgens zou het door de kasteelheer van Bleijenbeek uit het klooster zijn geroofd en aan de pastoor van Afferden zijn geschonken. De wapens van deze roofridder en zijn vrouw staan afgebeeld op het onderste gedeelte van het altaar. Al kennen we de oorspronkelijke bezitter niet, we kunnen hem wel zien. Vermoedelijk is het de monnik die met een gebedssnoer knielt recht onder de graflegging.
Het onderstuk van het altaar heeft een middenpaneel met tabernakel omgeven door krulvormige ornamenten. In het midden van de beide zijpanelen zit een wandplaat met een engelenkopje in reliëf. Hierboven op een voetstuk houten beelden van de kerkpatronen Cosmas en Damianus. Op de hoeken staan twee engelen met respectievelijk een kruis en een wereldbol met daarop een kroon.
Het hoge retabel is opgebouwd uit zeven albasten reliëfs met voorstellingen van het lijden van Christus. De reliëfs zijn van elkaar gescheiden en begrensd door nissen met onder baldakijnen zestien beeldjes van apostelen, kerkvaders en andere heiligen.
Het retabel is geplaatst in een opbouw van links en rechts twee vrijstaande zuilen waarboven een kroonlijst is aangebracht. Het driehoekige vlak bevat drie engelenkopjes. Boven dit vlak zit een bekroning met een buste van God de Vader en een albasten reliëf uit de zeventiende eeuw, voorstellende de overwinning van Christus op de dood.
De zeven taferelen van het altaar stellen het lijden en de opstandig van Jezus voor:

De gekruisigde Christus tussen twee moordenaars, verder aan zijn rechterzijde Maria en Johannes; aan de andere zijde Romeinse soldaten; aan de voet van het kruis twee knielende engelen.

De kruisafneming met een groep van vijf personen: Christus, Maria, Johannes, Nicodemus en Jozef van Arimathea.

De graflegging van Christus met de bij de kruisafneming genoemde personen en twee vrouwen. Op de voorgrond een knielende man met rozenkrans en een knielende vrouw met gevouwen hand, waarschijnlijk de stichters van het altaar.

De verrijzenis van Christus, met engel en soldaten.

De gevangenneming van Christus in Gethsemané: Christus, omgeven door vijf soldaten, waarvan één met een lamp. Verder aan zijn rechterzijde Petrus met een zwaard en aan zijn linkerzijde Judas. Op de voorgrond ligt een slapende apostel.

Christus aan de geselkolom, omgeven door vier soldaten met marteltuig.

De kruisiging: Christus wordt aan het kruis genageld.
De titelheiligen van de parochiekerk van Afferden zijn Cosmas en Damianus. Volgens de legende zijn zij als tweelingbroers geboren en opgegroeid in Klein-Azië. In dit tegenwoordig Turks gebied waren zij werkzaam als onbaatzuchtige genezers die vele mensen tot het Christendom bekeerden. Onder de vervolgingen van de Romeinen zijn zij omstreeks 300 gemarteld en onthoofd.

In het vroegere wapen van de gemeente Bergen hebben beide kerkpatronen een plaats gekregen. Omdat zij onthoofd zijn, dragen zij beiden een zwaard.
Foto’s altaar: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort